Over Anke Brouwer
De magische illusies van de toverlantaarn vormen het vertrekpunt voor het project van componist Anke Brouwer (1975) voor Utopisch Nest 2012. Zij kreeg de uitnodiging om iets met muziek te doen bij de tentoonstelling ‘Lanterna Magica’ in Museum De Lakenhal. “Toen ik die plaatjes van de toverlantaarn bekeek, zag ik hoe er met beperkte middelen beweging wordt gesimuleerd”, vertelt Brouwer. “Dat wilde ik ook doen, maar dan op een eigentijdse manier. Daarom heb ik een filmer bij dit project betrokken. Eigenlijk wil ik al heel lang iets met film doen. Binnen dit project kan dat.”
Brouwer geniet landelijke bekendheid met haar bijdragen aan verschillende opera- en muziektheaterproducties, waaronder ‘La Commedia’ van Louis Andriessen (2008). Daarvoor schreef zij de elektronische geluidsfragmenten. In 1997 verruilde ze haar conservatoriumstudie blokfluit voor de opleiding elektronische- en computercompositie bij Hans Timmermans. En ze studeerde compositie bij bekende componisten als Chiel Meijering, Martijn Padding en Louis Andriessen.
Als componist van moderne klassieke muziek is Brouwer geïnteresseerd in het detail. “Wat me intrigeerde aan de toverlantaarnvoorstelling was dat er met weinig mogelijkheden de illusie van beweging wordt gegeven. Dat bijvoorbeeld twee plaatjes plus een brandende kaars als lichtbron, een brandend huis suggereren. Daarom zijn visuele en auditieve illusies een belangrijk onderdeel van dit project.”
Brouwer koos ervoor samen te werken met accordeonist Marieke Grotenhuis. “Ze kan zulke bijzondere klanken uit haar instrument halen. Ik vind haar een geweldig musicus. Het geluid van een accordeon refereert bovendien aan dat van de orgeltjes die vaak worden gebruikt bij een toverlantaarnvoorstelling. Daarbij komt dat accordeongeluid zich goed leent voor elektronische bewerking.” (interview Sandra Spijkerman)
Biografie Anke Brouwer
Anke Brouwer (Groningen, 1975) studeerde van 1994 tot 1997 blokfluit bij Paul Leenhouts aan het Sweelinck Conservatorium te Amsterdam. Ze besloot zich volledig op compositie te richten en zette haar studie voort aan de faculteit Kunst, Media & Technologie van de HKU en studeerde daar af in de richting elektronische- en computercompositie (Eerste en Tweede Fase) bij Hans Timmermans. Gedurende de laatste twee jaar van deze opleiding volgde ze ook compositielessen bij Chiel Meijering. Vervolgens studeerde Anke compositie bij Martijn Padding, Louis Andriessen en Diderik Wagenaar aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag, waar ze zowel een Bachelor als een Master diploma behaalde.
Sinds 2003 heeft Anke meegewerkt aan een aantal opera- en muziektheater-producties. Ze arrangeerde de muziek voor de voorstelling Sentimenti van ZT Hollandia (premiere RuhrTrieënale 2003) en schreef een kinderopera in opdracht van het Concertgebouw (Ten Oosten van de Zon, ten Westen van de Maan, 2005). In 2006 maakte Anke samen met Boukje Schweigman de muziektheatervoorstelling Sottenschip (Korzo/De Veenfabriek).
Voor de theatervoorstelling HOEK (2007) werkte Brouwer opnieuw samen met Schweigman. Later dat jaar schreef Anke de muziek voor de uziektheatervoorstelling Ovidius Hijgt voor het accordeon/zangduo !Ynx (Marieke Grotenhuis en Christina Völtl), regie Hans van den Boom.Voor de opera La Commedia (2008) van Louis Andriessen componeerde Anke de elektronische geluidsfragmenten.
Voorbeelden van autonoom werk:
Voor David Kweksilber Bigband schreef ze Atalanta & Hippomenes (premiere Holland Festival 2008). In opdracht van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst schreef Anke Wakker, voor tenor, orkest en elektronica (uitgevoerd door Marcel Beekman en het Radio Philharmonisch Orkest o.l.v. Micha Hamel, Nederlandse Muziekdagen 2008). Voor het Asko o.l.v. Etienne Siebens componeerde Brouwer Nacht (premiere 12 november 2009, Muziekgebouw aan ‘t IJ). Van 2010 tot 2011 werkte Brouwer in opdracht van het Fonds voor de Podiumkunsten als Composer in Residence bij muziektheatergezelschap De Veenfabriek. Daar werkte ze onder andere mee aan de voorstellingen Candide (Schauspielhaus Bochum 2010), In de Tijd van Tijgers (Paul Koek/Lizzy Timmers 2011) en Drei Schwestern (Schauspielhaus Bochum 2011).
Momenteel werkt Anke Brouwer aan een compositie voor de Radio Kamer Philharmonie & mannenkoor o.l.v. James MacMillan (uitvoering Vredenburg, juni 2012).
Meedoen aan het onderzoek van de Universiteit Groningen?
Gekoppeld aan de compositie en presentatie van Anke Brouwer doet Onno Wesselink van de Universiteit van Groningen een onderzoek naar muziek, persoonlijkheid en emotionele reacties die door muziek kunnen worden veroorzaakt. Het doel van het onderzoek is om de kennis uit te breiden over de relatie tussen persoonlijkheid en de manier waarop we muziek ervaren. Wilt u meedoen aan het onderzoek vult u dan de online vragenlijst hier in. De uitkomsten van het onderzoek leest u hier.
Inspiratiebron voor Anke Brouwer:
Artikel uit New Scientist.com met geluidsfragmenten – Music special: Five great auditory illusions hier
Muziek en verwachtingen, door Neuropsycholoog Wiebo Brouwer
Groningen, 17 mei 2012
Bij het bezoek aan een concert spelen sociale, muziekinhoudelijke, affectieve en intellectuele aspecten een rol. Muziek kan in al deze aspecten aan de verwachtingen voldoen maar het kan er ook boven uit stijgen. Naar zulke muziek die ons in positieve zin verrast, moeten we streven.
Uit wetenschappelijk onderzoek over de appreciatie van muziek komt de indruk naar voren dat mensen niet graag verrast willen worden door muziek. In het algemeen lijkt te gelden “hoe bekender hoe mooier ”. Dit staat bekend als het “loutere blootstellingseffect” . Bij muziek die we al kennen komen de verwachtingen over het verdere beloop steeds uit, en het is belonend om gelijk te krijgen. Via een associatief leerproces wordt dan het luisteren naar zo’n stuk steeds prettiger ervaren. Het verschijnsel dat mensen steeds herhaalde muziek mooier vinden dan nieuwe muziek, en des te mooier naarmate de muziek vaker is herhaald, treedt zelfs op bij Alzheimer patiënten die zich niet bewust kunnen herinneren de muziek eerder gehoord te hebben.
Ook afgezien van het loutere blootstellingseffect luisteren mensen heel graag naar bekende muziek en natuurlijk vooral naar hun favoriete muziek. De belonende waarde hiervan is in hersenonderzoek aangetoond uit de activatie van beloningscentra diep in de hersenen zoals de nucleus accumbens en de insula.
Maar er is hoop. Soms wordt juist het niet uitkomen van verwachtingen positief gewaardeerd en grappig genoeg kan daar dan weer eindeloos van worden genoten, zelfs als de verrassing –voor het bewustzijn- al lang geen verrassing meer is. Een klassiek voorbeeld is de muzikale huivering (frisson): kippenvel en rillingen van genot veroorzaakt door een plotselinge uitbarsting in een overigens langzaam en rustig stuk muziek. Er is dan vaak een combinatie van ritmische, harmonische en dynamische afwijkingen van de verwachte voortzetting. De verklaring vanuit de contrastieve valentietheorie van David Huron is dat een sterke positieve emotionele ervaring met vlak daarvoor een sterke negatieve primaire emotionele reactie, uiteindelijk veel positiever wordt beleefd dan een sterke positieve ervaring die al verwacht werd.
In meer algemene zin is dan ook het advies aan muzikale vernieuwers om rekening te houden met de sterke effecten van verwachtingen van luisteraars en met hun verwachtingen te spelen. Vanuit de contrastieve valentietheorie mogen luisteraars op het verkeerde been gezet en zelfs onderuit geschopt worden. Maar als ze wankelen of vallen, moeten ze daarna wel ervaren dat ze vleugels hebben of dat ze in een prachtig utopisch nest zijn gevallen.
Geschiedenis van de toverlantaarn
Rijksmuseum Amsterdam, door Liesbeth Holterman -
Enige tijd geleden is in een van de depots in de torens van het museum een zeer bijzondere collectie toverlantaarnplaatjes, inclusief toverlantaarn, gevonden. Een toverlantaarn is een toestel waarmee men in een donker vertrek, met gebruik van een lichtbron, op een wit scherm of op een lichte wand vergrote beelden van op glas geschilderde voorstellingen kan projecteren. Een soort diaprojector dus. Die eerste projectoren werden ‘toverlantaarn’ genoemd omdat de toeschouwers van toen niet begrepen hoe het mogelijk was dat die kleurige beelden op de muur of op het scherm kwamen en dat vervolgens toeschreven aan magische krachten. Landschappen waren een geliefd toverlantaarnthema in de 18de eeuw.
Lang werd de uitvinding van de toverlantaarn zoals wij die nu kennen, toegeschreven aan de Duitse Jezuïet Athanasius Kircher (1602-1680). Deze pater gebruikte de lantaarn om afvallige gelovigen weer naar de kerk te lokken. Onder zijn pij verstopte hij een eenvoudige toverlantaarn met op het glasplaatje een realistische afbeelding van de duivel. Dit plaatje projecteerde hij van buiten af op de ramen en de volgende zondag zat zijn kerk weer vol omdat de mensen dachten dat de duivel echt verschenen was. Vandaag de dag vermoedt men dat Christiaan Huygens (1629-1695) de uitvinder van de toverlantaarn is geweest, aangezien er een brief van hem is gevonden waarin hij een toverlantaarn met plaatjes beschrijft, tien jaar voordat Kircher dat deed. Bovendien was hij de eerste die een correcte wetenschappelijke verklaring gaf van het fenomeen. Overigens wilde Huygens zelf weinig ruchtbaarheid geven aan zijn uitvinding: hij was bang dat zijn wetenschappelijke naam in diskrediet zou worden gebracht door dit kermisspul!
Gedurende de 18de eeuw werd de toverlantaarn steeds populairder. Daarvóór had men eigenlijk alleen aan het Franse hof van Lodewijk XIV en in de collegebanken van de bekende Leidse natuurkundige Willem Jacob ’s Gravesande van de toverlantaarn kunnen genieten. Dat kwam omdat een lantaarn met plaatjes ontzettend duur was. Pas in de tweede helft van de 18de eeuw werden de apparaten en platen goedkoper, maar waren het nog steeds alleen gefortuneerde personen die een toverlantaarn met toebehoren konden aanschaffen. Anderen moesten naar jaarmarkten, kermissen of kroegen om van de toverlantaarnplaten te genieten, want daar gaven onder andere Luikerwalen, wat kromme, dwergachtige mensen uit Wallonië, voorstellingen voor het grote publiek in ruil voor geld. De toverlantaarnplaten zijn veelal kleine ronde glasplaatjes, meestal vijf op een rij. Omdat veel met deze platen gereisd werd, waren ze gevat in een stevig houten frame (zie de afbeelding op pagina 14). Ze werden oorspronkelijk beschilderd met olieverf. Later ging men lijntekeningen op de glasplaten drukken en deze met de hand inkleuren. Helaas zijn geen namen overgeleverd van de kunstenaars die deze schilderingen maakten. In het begin van de 20ste eeuw kwamen plakplaatjes in trek.
Een typisch Nederlands tafereel van een man met een jong kind die de schepen bij Kijkduin bekijken.
De Rijksmuseum-glasplaten
De collectie van het Rijksmuseum telt ongeveer tweehonderd glasplaten. Deze dateren voornamelijk uit de 18de eeuw, waardoor exemplaren met plakplaatjes ontbreken. De meeste zijn in Nederland gemaakt, maar sommige zijn afkomstig uit Frankrijk en Duitsland. Vaak is aan de platen te zien waar ze zijn vervaardigd. Zo staan de Franse platen bekend om hun grappige en vaak wat schunnige afbeeldingen en de minder goede kwaliteit van het hout en het glas. Duitse platen waren vaak wel op degelijke wijze vervaardigd. De onderwerpen keken de Duitsers weer van de Engelsen af, alleen beschilderden zij de platen minder mooi. Engelse toverlantaarnplaten vallen op door het goede hout en glas dat gebruikt is. De Engelsen besteedden ook altijd veel aandacht aan de afbeeldingen, waarbij landschappen een geliefd thema waren. Dit was ook het geval in Nederland, waar het glooiende Rijngebied het populairste onderwerp was. Reizen was in die tijd immers alleen voor rijke mensen weggelegd en zo hadden minder gefortuneerden ook het gev oel iets van de wereld te hebben gezien.
De collectie van het Rijkmuseum kan in twee categorieën worden ingedeeld. Enerzijds de plaatjes die primair dienden tot lering en anderzijds de plaatjes die vooral dienden tot vermaak. De scheidslijn is hierbij soms moeilijk te trekken. Zo zijn enkele bijbelse en mythologische verhalen, waaronder Adam en Eva in het Paradijs, Abraham die zijn zoon offert en Hercules die het veelkoppige monster verslaat, op toverlantaarnplaten afgebeeld. Deze platen hebben een duidelijk informatief karakter, maar zijn anderzijds zo mooi beschilderd dat ze ook tot puur vermaak moeten hebben geleid. Platen die wel duidelijk tot de eerste categorie behoren zijn een serie historische portretten, waaronder enkele hoofdrolspelers uit de Nederlandse Opstand: Willem van Oranje, koning Filips II en de hertog van Alva. Hoogstwaarschijnlijk hebben studenten deze in de collegebanken kunnen aanschouwen. Naast deze platen bezit het Rijksmuseum ook een aantal afbeeldingen met daarop (exotische) dieren, waaronder een olifant en een kameel. Die ren waarvoor wij nu naar de dierentuin gaan, maar die toen voor de meeste mensen nog volstrekt onbekend waren. Ook een aantal afbeeldingen van beroepen die wij tegenwoordig niet meer kennen, zoals de ‘lijndraijer’ of de ‘grutter’ zijn interessant omdat zij een goed beeld geven van de verschillende beroepen uit de 17de en 18de eeuw. Enkele van deze platen zijn geïnspireerd op Het menselyk bedryf van de Amsterdamse kunstenaar en dichter Jan Luyken (1649-1712). Een collectie die ook het vermelden waard is, is een serie bustes met daaronder een wijzerplaat die telkens een ander uur aangeeft. De platen laten mensen zien in verschillende leeftijden, van pasgeboren baby tot bejaarde man. Op die manier werden hoogstwaarschijnlijk de verschillende levensfasen uitgelegd. Veruit het grootste gedeelte van de collectie van het Rijksmuseum diende echter voor vermaak. Bij bezoek haalde de heer des huizes een toverlantaarn met platen te voorschijn om zijn gasten op een voorstelling te trakteren. Enkele van deze ‘amusante’ platen vormen zelfs een serie, waarvan het verhaal zich ‘leest’ als een stripverhaal: elke scène vertelt steeds iets meer. De kijker kan dan met gebruik van zijn eigen fantasie zelf een verhaal bedenken. De meeste afbeeldingen zijn erg vrolijk, zoals de figuurtjes van de bekende Franse tekenaar uit het begin van de 17de eeuw, Jacques Callot. Zij zijn in allerlei verschillende houdingen afgebeeld. Maar ook de kluchtfiguurtjes zijn grappig. Deze kleine mensjes met veel te grote hoofden zijn al dansend, vechtend en spelend afgebeeld. Daarnaast laten vele platen taferelen uit het dagelijks leven zien, waaronder mensen die aan het picknicken zijn, of huiselijke scènes van kaartende, drinkende en slapende personen. Ook leuk zijn de afbeeldingen van (jong)geliefden met Cupido, de god van de liefde, op de achtergrond. Sommige platen hebben een beweegbare achtergrond doordat er een kleine tweede glasplaat achter de eerste is gemonteerd. Op deze manier konden bijvoorbeeld de ogen bewogen worden, of nam een adellijke man zijn hoed af.
Naast de collectie met toverlantaarnplaatjes is er ook een serie diafanorama’s ontdekt. Het diafanorama is een type schilderij dat op glas is geschilderd. Het bijzondere hiervan is dat de voorstelling niet op één glasplaat is geschilderd, maar op meer dan een, meestal drie. De glazen zijn met een afstand van ca. 1,5 cm achter elkaar in een houten vensterlijst gemonteerd. Doordat de verf dun is aangebracht zijn de schilderingen enigszins doorschijnend en bij verlichting van achteren ontstaat er een uitzonderlijke dieptewerking. Net als bij de toverlantaarn leek ook hier wel tovenarij in het spel te zijn. Ook het diafanorama werd rond het midden van de 18de eeuw populair, maar nooit zo sterk als de toverlantaarn want de laatste kostte veel minder, onder andere omdat het diafanorama vooral uit glas bestond, een in die tijd een nogal schaars en duur goed. Populaire onderwerpen van in Nederland vervaardigde diafanorama’s waren grote zeeslagen met zinkende zeilschepen, of andere watertaferelen. Het roemrijke verled en van de natie was immers voor een groot deel aan de zeevarende bevolking te danken en dat moest uitgebeeld worden! Naast deze platen bezit het Rijksmuseum ook een serie van vijf diafanorama’s die zich in de Romeinse tijd afspelen. Ze beelden een gevecht af van Romeinse soldaten in een brandend dorp. Zo zijn zowel een soort paleis als een groot fort geschilderd, waar de vlammen aan alle kanten uit slaan en waar grote rookgordijnen uit komen. Op de voorgrond vluchten vele mensen alle kanten uit. Doordat de verschillende platen onderling verwisselbaar zijn, wordt een prachtig effect zichtbaar en kunnen voortdurend andere invalshoeken worden gecreëerd. De kijker krijgt zo het gevoel zelf in een vechtend toneel vol brandende gebouwen te staan. Dit is tegenwoordig misschien een wat minder bijzonder gegeven, maar in een tijd dat de bioscoop en de DVD-recorder nog twee eeuwen op zich lieten wachten was het een zeer zeldzaam en mooi schouwspel. Beide collecties zijn dus zeer bijzonder. Momenteel is nog niet duidelij wat ermee gaat gebeuren. Hopelijk vinden enkele toverlantaarnplaten en diafanorama’s een plaats in Het Nieuwe Rijksmuseum, aangezien zij een goed beeld geven van een typisch Nederlandse vorm van vermaak: gezellig bij elkaar zitten en elkaar verhalen vertellen.
Rijksmuseum Kunstkrant november / december 2002
© Rijksmuseum Amsterdam 31-5-2008